5 En toen zij in het graf gegaan waren, zagen zij een jongeling zitten aan de rechterzijde, bekleed met een wit gewaad, en ontsteltenis beving haar.
6 Hij zeide tot haar: Weest niet ontsteld. Jezus zoekt gij, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is opgewekt, Hij is hier niet; zie de plaats, waar zij Hem gelegd hadden.
7 Maar gaat heen, zegt zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft.
8 En zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf, want siddering en ontzetting hadden haar bevangen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd.
9 [Toen Hij des morgens vroeg op de eerste dag der week opgestaan was, verscheen Hij eerst aan Maria van Magdala, van wie Hij zeven boze geesten uitgedreven had.
10 Zij ging heen en berichtte het hun, welke bij Hem geweest waren, die treurden en weenden.
11 En toen zij hoorden, dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden zij het niet.