16 En toen de schriftgeleerden der Farizeeën Hem met de zondaars en tollenaars zagen eten, zeiden zij tot zijn discipelen: Waarom eet Hij met de tollenaars en zondaars?
17 En Jezus hoorde het en zeide tot hen: Zij, die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.
18 En de discipelen van Johannes en de Farizeeën hielden hun vasten. En zij kwamen en zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes en de discipelen van de Farizeeën wèl, maar uw discipelen niet?
19 En Jezus zeide tot hen: Kunnen bruiloftsgasten dan vasten, terwijl de bruidegom bij hen is? Zolang zij de bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten.
20 Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen weggenomen is en dan zullen zij vasten, te dien dage.
21 Niemand naait een niet-gekrompen lap op een oud kledingstuk, anders scheurt de ingezette lap er iets af – het nieuwe van het oude – en de scheur wordt erger.
22 En niemand doet jonge wijn in oude zakken; anders zal de wijn de zakken doen barsten en de wijn gaat verloren met de zakken. [Maar jonge wijn doet men in nieuwe zakken.]