19 En Jezus zeide tot hen: Kunnen bruiloftsgasten dan vasten, terwijl de bruidegom bij hen is? Zolang zij de bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten.
20 Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen weggenomen is en dan zullen zij vasten, te dien dage.
21 Niemand naait een niet-gekrompen lap op een oud kledingstuk, anders scheurt de ingezette lap er iets af – het nieuwe van het oude – en de scheur wordt erger.
22 En niemand doet jonge wijn in oude zakken; anders zal de wijn de zakken doen barsten en de wijn gaat verloren met de zakken. [Maar jonge wijn doet men in nieuwe zakken.]
23 En het geschiedde, dat Hij op de sabbat door de korenvelden ging en zijn discipelen begonnen onder het gaan aren te plukken.
24 En de Farizeeën zeiden tot Hem: Zie, waarom doen zij op de sabbat wat niet mag?
25 En Hij zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen wat David gedaan heeft, toen de nood drong en hij en die met hem waren, honger kregen?