10 Want Hij genas velen, zodat allen, die kwalen hadden, op Hem aandrongen om Hem te kunnen aanraken.
11 En de onreine geesten wierpen zich voor Hem neder, telkens als zij Hem zagen, en zij schreeuwden, zeggende: Gij zijt de Zoon van God.
12 En herhaaldelijk verbood Hij hun Hem bekend te maken.
13 En Hij ging de berg op en riep tot Zich, wie Hij zelf wilde, en zij kwamen tot Hem.
14 En Hij stelde er twaalf aan, opdat zij met Hem zouden zijn en opdat Hij hen zou uitzenden om te prediken,
15 en om macht te hebben boze geesten uit te drijven.
16 En Hij stelde de twaalven aan, en aan Simon gaf Hij de bijnaam Petrus,