6 En toen hij Jezus uit de verte zag, liep hij toe, viel voor Hem neder,
7 en zeide, roepende met luider stem: Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt.
8 Want Hij zeide tot hem: Onreine geest, ga uit van deze mens.
9 En Hij vroeg hem: Hoe is uw naam?
10 En hij zeide tot Hem: Mijn naam is legioen, want wij zijn talrijk. En hij smeekte Hem dringend hen niet buiten het land te zenden.
11 Nu werd daar bij de berg een grote kudde zwijnen gehoed.
12 En zij smeekten Hem, zeggende: Zend ons in de zwijnen, dat wij daarin varen.