1 In die dagen, toen er weder een grote schare bijeen was en zij niets te eten hadden, riep Hij zijn discipelen tot Zich en zeide tot hen:
2 Ik heb medelijden met de schare, want zij zijn nu reeds drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten;
3 en indien Ik hen zonder voedsel naar huis laat gaan, zullen zij onderweg bezwijken, en sommigen van hen zijn van ver weg.
4 En zijn discipelen antwoordden Hem: Vanwaar zal iemand dezen hier in een eenzame streek met broden kunnen verzadigen?
5 En Hij vroeg hun: Hoeveel broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven.