19 Wanneer zij u overleveren, maakt u dan niet bezorgd, hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in die ure gegeven worden wat gij spreken moet;
20 want gij zijt het niet, die spreekt, doch het is de Geest uws Vaders, die in u spreekt.
21 Een broeder zal zijn broeder overleveren ten dode en een vader zijn kind, en kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen ter dood brengen.
22 En gij zult door allen gehaat worden om mijns naams wil; maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden.
23 Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar de andere; want voorwaar, Ik zeg u, gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt.
24 Een discipel staat niet boven zijn meester, of een slaaf boven zijn heer.
25 Het is genoeg voor de discipel te worden als zijn meester, en voor de slaaf als zijn heer. Indien men aan de heer des huizes de naam Beëlzebul heeft gegeven, hoeveel te meer aan zijn huisgenoten!