31 En Hij genas hen, zodat de schare zich verwonderde, want zij zagen stommen spreken, kreupelen gezond, lammen lopen en blinden zien. En zij verheerlijkten de God van Israël.
32 Maar Jezus riep zijn discipelen tot Zich en zeide: Ik heb medelijden met de schare, want zij zijn nu reeds drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten. En zonder voedsel wegzenden wil Ik hen niet, zij mochten eens onderweg bezwijken.
33 En zijn discipelen zeiden tot Hem: Hoe komen wij in een eenzame streek aan zóveel broden, dat wij zulk een schare verzadigen kunnen?
34 En Jezus zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven en enkele visjes.
35 En Hij gaf aan de schare bevel, dat zij op de grond zouden gaan zitten.
36 Daarna nam Hij de zeven broden en de vissen, dankte en brak ze, en Hij gaf ze aan zijn discipelen en de discipelen gaven ze aan de scharen.
37 En zij aten allen en werden verzadigd, en zij raapten het overschot der brokken op, zeven korven vol.