1 Op dat ogenblik kwamen de discipelen bij Jezus en vroegen: Wie is wel de grootste in het Koninkrijk der hemelen?
2 En Hij riep een kind tot Zich, plaatste dat in hun midden,
3 en zeide: Voorwaar, Ik zeg u, wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.
4 Wie nu zichzelf gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen.