9 Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft, tot de bruiloft.
10 En die slaven gingen naar de wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen.
11 Toen de koning binnentrad om hen, die aanlagen, te overzien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleed aanhad.
12 En hij zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde.
13 Toen zeide de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.
14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
15 Toen gingen de Farizeeën heen en beraadslaagden, hoe zij Hem in een strikvraag konden vangen.