2 En vijf van haar waren dwaas en vijf waren wijs.
3 Want de dwaze namen haar lampen mede, maar geen olie;
4 doch de wijze namen olie in haar kruiken, met haar lampen.
5 Terwijl de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en sliepen in.
6 En midden in de nacht klonk een geroep: De bruidegom, zie, gaat uit hem tegemoet!
7 Toen stonden al die maagden op en brachten haar lampen in orde.
8 En de dwaze zeiden tot de wijze: Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit.