10 Maar Jezus merkte het op en zeide tot hen: Waarom valt gij deze vrouw lastig? Want zij heeft een goede daad aan Mij verricht.
11 De armen hebt gij immers altijd bij u, maar Mij hebt gij niet altijd.
12 Want toen zij deze mirre over mijn lichaam uitgoot, heeft zij dat gedaan om mijn begrafenis voor te bereiden.
13 Voorwaar, Ik zeg u, overal waar dit evangelie verkondigd zal worden in de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij gedaan heeft.
14 Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters,
15 en hij zeide: Wat wilt gij mij geven? Dan zal ik Hem u overleveren.
16 En zij stelden hem dertig zilverlingen ter hand. En van toen af zocht hij een goede gelegenheid om Hem over te leveren.