1 Toen het nu morgen geworden was, namen al de overpriesters en de oudsten des volks het besluit tegen Jezus om Hem te doden.
2 En zij boeiden Hem, leidden Hem weg en zij leverden Hem over aan Pilatus, de stadhouder.
3 Toen kreeg Judas, die Hem verraden had, berouw, daar hij zag, dat Hij veroordeeld was, en hij bracht de dertig zilverlingen aan de overpriesters en oudsten terug,
4 en hij sprak: Ik heb gezondigd, onschuldig bloed verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dit aan? Gij moet zelf maar zien wat ervan komt!
5 En de zilverlingen in de tempel werpende, verwijderde hij zich; daarop ging hij heen en verhing zich.
6 De overpriesters namen de zilverlingen en zeiden: Wij mogen die niet in de offerkist doen, want het is bloedgeld.
7 En zij namen het besluit daarvoor het land van de pottenbakker te kopen als begraafplaats voor de vreemdelingen.