35 Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijn klederen door het lot te werpen,
36 en daar nedergezeten bewaakten zij Hem.
37 En boven zijn hoofd brachten zij op schrift de beschuldiging tegen Hem aan: Dit is Jezus, de Koning der Joden.
38 Toen werden met Hem twee rovers gekruisigd, één aan zijn rechterzijde en één aan zijn linkerzijde.
39 En de voorbijgangers spraken lastertaal tegen Hem, schudden hun hoofd
40 en zeiden: Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, indien Gij Gods Zoon zijt, en kom af van het kruis!
41 Evenzo spotten de overpriesters samen met de schriftgeleerden en oudsten en zij zeiden: