20 Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.
21 Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht.
22 Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur.
23 Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft,
24 laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave.
25 Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl gij nog met hem onderweg zijt, opdat uw tegenpartij u niet aan de rechter overlevere en de rechter aan zijn dienaar en gij in de gevangenis wordt geworpen.
26 Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald.