17 En hij mat haar muur op: honderd vierenveertig el, mensenmaat, die engelenmaat is.
18 En de bouwstof van haar muur was diamant; en de stad was zuiver goud, gelijk zuiver glas.
19 En de fundamenten van de muur der stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, het vierde smaragd,
20 het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende topaas, het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde saffier, het twaalfde amethist.
21 En de twaalf poorten waren twaalf paarlen: iedere poort afzonderlijk was uit één parel, en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorschijnend glas.
22 En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam.
23 En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam.