10 biddende, of mij eindelijk door de wil van God eens een weg gebaand moge worden om tot u te komen.
11 Want ik verlang u te zien om u enige geestelijke gave mede te delen tot uw versterking,
12 dat is te zeggen: onder u mede bemoedigd te worden door elkanders geloof, van u zowel als van mij.
13 Doch ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat ik dikwijls het voornemen heb opgevat tot u te komen – waarin ik tot nu toe verhinderd ben – om ook onder u enige vrucht te hebben, evenals onder de andere heidenen.
14 Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.
15 Vandaar mijn bereidheid om ook u te Rome het evangelie te brengen.
16 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek.