9 Want God, die ik met mijn geest dien in het evangelie van zijn Zoon, is mijn getuige, hoe ik onophoudelijk te allen tijde bij mijn gebeden uwer gedenk,
10 biddende, of mij eindelijk door de wil van God eens een weg gebaand moge worden om tot u te komen.
11 Want ik verlang u te zien om u enige geestelijke gave mede te delen tot uw versterking,
12 dat is te zeggen: onder u mede bemoedigd te worden door elkanders geloof, van u zowel als van mij.
13 Doch ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat ik dikwijls het voornemen heb opgevat tot u te komen – waarin ik tot nu toe verhinderd ben – om ook onder u enige vrucht te hebben, evenals onder de andere heidenen.
14 Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.
15 Vandaar mijn bereidheid om ook u te Rome het evangelie te brengen.