2 Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand.
3 Want onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen.
4 Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft.
5 Want Mozes schrijft: De mens, die de gerechtigheid naar de wet doet, zal daardoor leven.
6 Maar de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal ten hemel opklimmen? namelijk om Christus te doen afdalen;
7 of: Wie zal in de afgrond nederdalen? namelijk om Christus uit de doden te doen opkomen.
8 Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken.