4 Maar wat zegt de godsspraak tot hem? Ik heb Mij zevenduizend man doen overblijven, die hun knie voor Baäl niet hebben gebogen.
5 Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade.
6 Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer.
7 Wat dan? Hetgeen Israël najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard,
8 gelijk geschreven staat:God gaf hun een geest van diepe slaap,ogen om niet te zien en oren om niet te horen,tot de dag van heden.
9 En David zegt:Hun tafel worde tot een strik en een net, en tot een aanstoot en vergelding voor hen.
10 Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, en doe hun rug voorgoed zich krommen.