1 Ik beveel Febe, onze zuster, [tevens] dienares der gemeente te Kenchreeën, bij u aan,
2 dat gij haar ontvangt in de Here op een wijze, de heiligen waardig, en haar bijstaat, indien zij u in het een of ander mocht nodig hebben. Want zij zelf heeft velen, ook mij persoonlijk, bijstand verleend.
3 Groet Prisca en Aquila, mijn medearbeiders in Christus Jezus,
4 mensen, die voor mijn leven hun hals gewaagd hebben. Niet ik alleen ben hun dankbaar, maar ook al de heidengemeenten.
5 Groet insgelijks de gemeente bij hen aan huis. Groet mijn geliefde Epenetus, de eersteling voor Christus uit Asia.
6 Groet Maria, iemand, die zich veel moeite voor u heeft gegeven.
7 Groet Andronikus en Junias, mijn stamgenoten en medegevangenen, mannen onder de apostelen in aanzien, die reeds vóór mij in Christus geweest zijn.