13 Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen;
14 hun mond is van vloek en bitterheid vol;
15 Snel zijn hun voeten om bloed te vergieten,
16 verwoesting en ellende zijn op hun wegen,
17 en de weg des vredes kennen zij niet.
18 De vreze Gods staat hun niet voor ogen.
19 Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hén spreekt, die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God,