20 Indien ik nu datgene doe, wat ik niet wens, dan bewerk ík het niet meer, maar de zonde, die in mij woont.
21 Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig;
22 want naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet Gods,
23 maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in mijn leden is.
24 Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?
25 Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here!
26 Derhalve ben ik zelf met mijn verstand dienstbaar aan de wet Gods, maar met mijn vlees aan de wet der zonde.