6 en Salomo deed wat kwaad is in de ogen des Heren, en hij volgde de Here niet ten volle, zoals zijn vader David.
7 Toentertijd bouwde Salomo een hoogte voor Kemos, de gruwel van Moab, op de berg ten oosten van Jeruzalem, en voor Moloch, de gruwel der Ammonieten.
8 Hetzelfde deed hij voor al zijn vreemde vrouwen, die reukoffers en slachtoffers aan haar goden brachten.
9 Derhalve werd de Here vertoornd op Salomo, omdat zijn hart zich afgewend had van de Here, de God van Israël, die hem tweemaal verschenen was,
10 en die hem te dezer zake geboden had geen andere goden na te lopen; maar hij had niet in acht genomen wat de Here geboden had.
11 Toen zeide de Here tot Salomo: Omdat het zo met u gesteld is, dat gij mijn verbond en mijn inzettingen, die Ik u geboden had, niet in acht genomen hebt, zal Ik voorzeker het koninkrijk van u afscheuren en het uw knecht geven.
12 Maar bij uw leven zal Ik dat niet doen, ter wille van uw vader David; uit de hand van uw zoon zal Ik het afscheuren.