25 En zie, er gingen mannen voorbij; die zagen het lijk op de weg liggen, en de leeuw naast het lijk staan. En zij gingen het vertellen in de stad waar de oude profeet woonde.
26 Toen de profeet die hem van de weg had doen terugkeren, het hoorde, zeide hij: Dat is de man Gods, die weerspannig is geweest tegen het bevel des Heren; de Here heeft hem overgegeven aan de leeuw, die hem heeft verbrijzeld en gedood naar het woord des Heren, dat Hij tot hem gesproken had.
27 Daarop sprak hij tot zijn zonen: Zadelt mij de ezel. En zij zadelden die.
28 Toen ging hij heen, en vond zijn lijk neergeworpen op de weg, terwijl de ezel en de leeuw naast het lijk stonden; de leeuw had het lijk niet verslonden en de ezel niet verbrijzeld.
29 En de profeet nam het lijk van de man Gods op, legde hem op de ezel en bracht hem terug. Zo kwam hij naar de stad van de oude profeet om te rouwklagen en hem te begraven.
30 En hij legde het lijk in zijn graf, en men rouwklaagde over hem: Ach, mijn broeder!
31 Nadat hij hem begraven had, zeide hij tot zijn zonen: Als ik sterf, begraaft mij dan in het graf waarin de man Gods begraven is; legt mijn beenderen naast zijn beenderen.