30 En hij legde het lijk in zijn graf, en men rouwklaagde over hem: Ach, mijn broeder!
31 Nadat hij hem begraven had, zeide hij tot zijn zonen: Als ik sterf, begraaft mij dan in het graf waarin de man Gods begraven is; legt mijn beenderen naast zijn beenderen.
32 Want ongetwijfeld zal het woord geschieden, dat hij door het woord des Heren gepredikt heeft tegen het altaar te Betel en tegen al de tempels op de hoogten in de steden van Samaria.
33 Na deze gebeurtenis bekeerde Jerobeam zich niet van zijn kwade weg, maar hij stelde opnieuw uit alle kringen van het volk priesters aan voor de hoogten. Wie het begeerde, die wijdde hij, zodat hij tot priester der hoogten werd.
34 En het volharden hierin werd tot zonde voor het huis van Jerobeam, tot zijn vernietiging en tot zijn verdelging van de aardbodem.