19 Het overige van de geschiedenis van Jerobeam, hoe hij gestreden en hoe hij geregeerd heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël.
20 De tijd nu, die Jerobeam geregeerd heeft, was tweeëntwintig jaar. En hij ging bij zijn vaderen te ruste en zijn zoon Nadab werd koning in zijn plaats.
21 Rechabeam nu, de zoon van Salomo, was koning in Juda. Eenenveertig jaar was Rechabeam oud, toen hij koning werd, en zeventien jaar regeerde hij te Jeruzalem, de stad die de Here uit alle stammen Israëls verkoren had om zijn naam aldaar te vestigen. Zijn moeder heette Naäma; zij was een Ammonitische.
22 En Juda deed wat kwaad is in de ogen des Heren, en zij prikkelden Hem tot naijver – meer dan hun vaderen ooit gedaan hadden – door de zonden die zij bedreven.
23 Ook zij bouwden zich hoogten en gewijde stenen en gewijde palen op elke hoge heuvel en onder elke groene boom.
24 Zelfs waren er aan ontucht gewijden in het land. Zij deden naar al de gruwelen der volken, die de Here voor het aangezicht der Israëlieten verdreven had.
25 Het geschiedde echter in het vijfde jaar van koning Rechabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, optrok tegen Jeruzalem.