2 Omdat Ik u verhoogd heb uit het stof, en u tot een vorst gesteld over mijn volk Israël, maar gij gewandeld hebt in de weg van Jerobeam, en mijn volk Israël hebt doen zondigen, om Mij met hun zonden te krenken,
3 zie, daarom ga Ik Basa en zijn huis wegvegen en uw huis gelijk maken aan het huis van Jerobeam, de zoon van Nebat.
4 Wie van Basa in de stad sterft, die zullen de honden verslinden; en wie van hem op het veld sterft, die zal het gevogelte des hemels verslinden.
5 Het overige van de geschiedenis van Basa, en wat hij gedaan heeft, en zijn dappere daden, is dit niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?
6 En Basa ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in Tirsa; zijn zoon Ela werd koning in zijn plaats.
7 Ook is door de dienst van de profeet Jehu, de zoon van Chanani, het woord des Heren tot Basa en tot zijn huis gekomen, zowel wegens al het kwaad dat hij gedaan heeft in de ogen des Heren, door Hem te krenken met het werk zijner handen, zodat hij gelijk werd aan het huis van Jerobeam, alsook omdat hij hem verslagen heeft.
8 In het zesentwintigste jaar van Asa, de koning van Juda, werd Ela, de zoon van Basa, koning over Israël te Tirsa; twee jaar.