1 Toen zeide de Tisbiet Elia, uit Tisbe in Gilead, tot Achab: Zo waar de Here, de God van Israël, leeft, in wiens dienst ik sta, er zal deze jaren geen dauw of regen zijn, tenzij dan op mijn woord.
2 Daarna kwam het woord des Heren tot hem:
3 Ga vanhier, wend u oostwaarts en verberg u bij de beek Kerit, die in de Jordaan uitmondt.
4 Gij kunt uit de beek drinken, en Ik heb de raven geboden u daar van spijze te voorzien.
5 Daarop ging hij heen en deed naar het woord des Heren; hij ging verblijf houden bij de beek Kerit, die in de Jordaan uitmondt.
6 De raven brachten hem des morgens brood en vlees, en des avonds brood en vlees, en hij dronk uit de beek.
7 Doch na verloop van tijd droogde de beek uit, omdat er geen regen in het land gevallen was.