35 zodat het water rondom het altaar liep; zelfs de groeve vulde hij met water.
36 Op de tijd nu, dat men het avondoffer brengt, trad de profeet Elia naar voren en zeide: Here, God van Abraham, Isaak en Israël, heden moge bekend worden, dat Gij God zijt in Israël, en dat ik uw knecht ben, en op uw bevel al deze dingen doe.
37 Antwoord mij, Here, antwoord mij, opdat dit volk wete, dat Gij, Here, God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt.
38 Toen schoot het vuur des Heren neer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en lekte het water in de groeve op.
39 Toen het gehele volk dat zag, wierpen zij zich op hun aangezicht en zeiden: De Here, die is God! De Here, die is God!
40 Daarop zeide Elia tot hen: Grijpt de profeten van de Baäl, laat niemand van hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia voerde hen naar de beek Kison en liet hen daar slachten.
41 Vervolgens zeide Elia tot Achab: Ga, eet en drink, want daar is het geruis van een stortregen.