5 En Achab zeide tot Obadja: Trek het land door naar alle waterbronnen en naar alle beken; misschien zullen wij gras vinden, zodat wij paarden en muildieren in het leven kunnen houden en geen deel van het vee behoeven af te maken.
6 En zij verdeelden onderling het land om erin rond te trekken. Achab ging afzonderlijk de ene kant uit en Obadja de andere kant.
7 Terwijl Obadja op weg was, zie, daar kwam Elia hem tegemoet. Toen hij hem herkende, wierp hij zich op zijn aangezicht en sprak: Zijt gij daar, mijn heer Elia?
8 En hij zeide tot hem: Ja, ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er.
9 Toen zeide hij: Wat heb ik misdaan, dat gij uw knecht wilt overleveren in de macht van Achab om mij te doden?
10 Zo waar de Here, uw God, leeft, er is geen volk of koninkrijk, waar mijn heer niet naar u heeft laten zoeken. En zeide men: hij is er niet, dan liet hij dat koninkrijk of dat volk zweren, dat men u niet kon vinden.
11 En nu zegt gij: ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er.