1 Toen Achab aan Izebel verhaalde alles wat Elia gedaan had, en hoe hij al de profeten met het zwaard gedood had,
2 zond Izebel een bode tot Elia om te zeggen: Zo mogen de goden doen, ja nog erger, indien ik morgen om deze tijd uw ziel niet gelijk zal maken aan de ziel van een hunner.
3 Toen hij dat had vernomen, maakte hij zich gereed en ging weg om zijn leven te redden; en gekomen tot Berseba, dat tot Juda behoort, liet hij zijn knecht daar achter.
4 Zelf echter trok hij een dagreis ver de woestijn in, ging zitten onder een bremstruik en begeerde te mogen sterven, en zeide: Het is genoeg! Neem nu Here, mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn vaderen.
5 Daarop legde hij zich neer en sliep in onder een bremstruik. Doch zie, daar raakte een engel hem aan en zeide tot hem: Sta op, eet.