35 Maar een man uit de profeten zeide tot zijn metgezel door het woord des Heren: Sla mij toch. Maar de man weigerde hem te slaan.
36 Toen zeide hij tot hem: Omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem des Heren, zie, wanneer gij van mij vandaan gaat, zal een leeuw u doden. En toen hij van hem heenging, trof een leeuw hem aan en doodde hem.
37 Daarna trof hij een andere man aan en zeide: Sla mij toch. En de man sloeg hem zó, dat hij hem verwondde.
38 Toen ging de profeet aan de weg de koning staan opwachten, en maakte zich onkenbaar met een verband over zijn ogen.
39 Terwijl de koning voorbijging, riep hij de koning aan en zeide: Toen uw knecht in de strijd uitgetrokken was, zie, daar kwam iemand terzijde, die mij een man bracht en zeide: Bewaak deze man; als hij vermist wordt, hoe dan ook, dan zal uw leven in de plaats van het zijne wezen, of gij moet een talent zilver betalen.
40 Toen uw knecht hier en daar doende was, was hij verdwenen. Daarop zeide de koning van Israël tot hem: Dan is dat uw vonnis; gij hebt het zelf geveld.
41 Nu verwijderde hij snel het verband van zijn ogen, en de koning van Israël herkende hem als een van de profeten.