13 Daarop kwamen de twee mannen, nietswaardige lieden, gingen tegenover hem zitten, en deze nietswaardige lieden getuigden van Nabot ten overstaan van het volk aldus: Nabot heeft God en de koning vaarwel gezegd. Toen voerden zij hem buiten de stad en wierpen stenen op hem, zodat hij stierf.
14 Vervolgens zonden zij aan Izebel bericht: Nabot is gestenigd, hij is dood.
15 Zodra Izebel hoorde, dat Nabot gestenigd en dood was, zeide Izebel tot Achab: Sta op, neem de wijngaard van de Jizreëliet Nabot in bezit, die hij weigerde u voor geld te geven, want Nabot is niet meer in leven, maar hij is dood.
16 Zodra Achab hoorde, dat Nabot dood was, stond hij op om naar de wijngaard van de Jizreëliet Nabot te gaan en die in bezit te nemen.
17 Toen kwam het woord des Heren tot de Tisbiet Elia:
18 Maak u gereed, ga Achab, de koning van Israël, die te Samaria woont, tegemoet; zie, hij is in de wijngaard van Nabot, waarheen hij gegaan is om die in bezit te nemen.
19 Dan zult gij tot hem spreken: zo zegt de Here: hebt gij gemoord en ook in bezit genomen? Voorts zult gij tot hem spreken: zo zegt de Here: ter plaatse, waar de honden het bloed van Nabot gelekt hebben, zullen de honden ook uw bloed lekken.