21 Toen trad er een geest naar voren en stelde zich voor de Here en zeide: ik zal hem verleiden. De Here vroeg hem: waarmede?
22 Hij antwoordde: ik zal heengaan en een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten. Toen zeide Hij: gij moet hem verleiden, en gij zult er ook toe in staat zijn; ga heen en doe het.
23 Nu dan, zie, de Here heeft een leugengeest gegeven in de mond van al deze profeten van u, en de Here heeft onheil over u besloten.
24 Toen trad Sidkia, de zoon van Kenaäna, toe, sloeg Micha op de kaak en zeide: Hoe zou de Geest des Heren van mij geweken zijn om tot u te spreken?
25 Maar Micha zeide: Dat zult gij zien op die dag, waarop gij van kamer tot kamer zult gaan om u te verbergen.
26 Toen zeide de koning van Israël: Neem Micha en breng hem weer weg naar Amon, de overste der stad, en naar prins Joas,
27 en zeg: zo zegt de koning: zet deze in de gevangenis en geeft hem brood en water der verdrukking, totdat ik behouden thuis kom.