38 Toen men de wagen bij de vijver van Samaria afspoelde, lekten de honden zijn bloed, terwijl de hoeren zich wiesen, naar het woord des Heren, dat Hij gesproken had.
39 Het overige van de geschiedenis van Achab en alles wat hij gedaan heeft, het ivoren huis dat hij gebouwd heeft, en al de steden die hij gebouwd heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?
40 En Achab ging bij zijn vaderen te ruste en zijn zoon Achazja werd koning in zijn plaats.
41 Josafat nu, de zoon van Asa, werd koning over Juda in het vierde jaar van Achab, de koning van Israël.
42 Josafat was vijfendertig jaar oud, toen hij koning werd en hij regeerde vijfentwintig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Azuba; zij was de dochter van Silchi.
43 Hij bewandelde geheel en al de weg van zijn vader Asa; hij week daarvan niet af en deed wat recht was in de ogen des Heren.
44 Alleen verdwenen de hoogten niet; nog steeds slachtte en offerde het volk op de hoogten.