25 En de koning zeide: Snijdt het levende kind in tweeën en geeft de helft aan de ene en de helft aan de andere.
26 Toen sprak de vrouw, van wie het levende kind was, tot de koning, omdat haar moederlijk gevoel voor haar zoon was opgewekt; zij zeide dan: Met uw verlof, mijn heer, geeft haar het levende kind, maar doodt het in geen geval. Doch de andere zeide: Het zal noch van mij noch van u zijn, snijdt door.
27 Toen antwoordde de koning en zeide: Geeft haar het levende kind en doodt het in geen geval: zij is de moeder.
28 Toen geheel Israël het oordeel vernam, dat de koning had uitgesproken, werden zij met ontzag voor de koning vervuld, want zij merkten, dat de wijsheid Gods in hem was om recht te doen.