26 Voorts had Salomo veertigduizend kribben voor de paarden van zijn wagenpark, en twaalfduizend ruiters.
27 En die landvoogden voorzagen koning Salomo en allen die aan de tafel van koning Salomo kwamen, van spijze, ieder in zijn maand; zij lieten niets ontbreken.
28 En de gerst en het stro voor de trekpaarden en renpaarden brachten zij naar de plaats, waar het wezen moest, ieder volgens het hem gegeven voorschrift.
29 En God gaf Salomo wijsheid en zeer veel verstand en een begrip, zo wijd als het zand aan de oever der zee,
30 zodat de wijsheid van Salomo groter was dan die van allen uit het Oosten, en dan al de wijsheid van Egypte.
31 Ja, hij was wijzer dan alle mensen, dan de Ezrachiet Etan en Heman en Kalkol en Darda, de zonen van Machol, zodat hij naam had onder al de volken rondom.
32 Hij sprak immers drieduizend spreuken, en liederen van hem waren er duizend vijf.