14 Toen Salomo de bouw van het huis voltooid had,
15 betimmerde hij de muren van het huis van binnen met cederen planken; van de vloer van het huis af tot de balken van de zoldering overtrok hij ze van binnen met hout; hij bedekte echter de vloer van het huis met cypressen planken.
16 Voorts schoot hij de twintig el achter aan het huis af met cederen planken, van de vloer af tot de balken, en bouwde het daarbinnen tot een achterzaal, tot het heilige der heiligen.
17 En veertig el mat het huis, namelijk de hoofdzaal, daarvóór.
18 En cederhout was aan het huis van binnen: beeldwerk van kolokwinten en open bloemknoppen; het was alles cederhout, er was geen steen te zien.
19 Zo richtte hij binnen in het huis een achterzaal in, om daar de ark van het verbond des Heren te plaatsen.
20 De achterzaal nu was twintig el lang, twintig el breed en twintig el hoog, en hij overtrok die met gedegen goud; hij maakte ook een altaar van cederhout.