7 Toen het huis gebouwd werd, werd het opgetrokken van steen, afgewerkt aan de groeve, en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis.
8 De toegang tot de benedenste verdieping was aan de rechtervleugel van het huis, en met wenteltrappen ging men op naar de middelste en van de middelste naar de derde.
9 Toen hij de bouw van het huis voltooid had, dekte hij het huis bij wijze van vakken en rijen met cederhout.
10 En nadat hij de aanbouw tegen het gehele huis opgetrokken had, (elke verdieping) vijf el hoog, betimmerde hij het huis met cederhout.
11 En het woord des Heren kwam tot Salomo:
12 Aangaande dit huis, dat gij bezig zijt te bouwen – indien gij in mijn inzettingen wandelt, mijn verordeningen doet en al mijn geboden in acht neemt door daarnaar te wandelen, zal Ik aan u het woord gestand doen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb,
13 dat Ik te midden der Israëlieten zal wonen en mijn volk Israël niet zal verlaten.