22 Nadat het leliewerk op de top der zuilen was aangebracht, was de arbeid aan de zuilen voltooid.
23 Voorts maakte hij de zee, van gietwerk, tien el van rand tot rand, geheel rond, vijf el hoog, terwijl een meetsnoer van dertig el haar rondom kon omspannen.
24 Beneden de rand waren kolokwinten, die haar geheel omgaven, tien in een el, geheel rondom de zee; in twee rijen zaten de kolokwinten, in één gietsel met haar gegoten.
25 Zij stond op twaalf runderen, waarvan drie noordwaarts gekeerd waren, drie westwaarts, drie zuidwaarts en drie oostwaarts, en de zee rustte boven op hen, en al hun achterdelen waren binnenwaarts gewend.
26 Haar dikte was een handbreed en haar rand was in de vorm van een bekerrand, een leliekelk. Zij had een inhoud van tweeduizend bath.
27 Verder maakte hij de onderstellen, en wel tien, van koper; vier el was de lengte van één onderstel, vier el de breedte en drie el zijn hoogte.
28 Aldus was de vorm van een onderstel: er waren sluitplaten aan, en wel sluitplaten tussen de stijlen.