10 Toen de priesters uit het heiligdom naar buiten traden, vulde een wolk het huis des Heren,
11 zodat de priesters vanwege de wolk niet konden blijven staan om dienst te doen, want de heerlijkheid des Heren had het huis des Heren vervuld.
12 Toen zeide Salomo: De Here heeft gezegd in donkerheid te willen wonen;
13 voltooid heb ik de bouw van het huis U ter woning, een vaste plaats om daar eeuwig te wonen.
14 Daarna wendde de koning zich om en zegende de gehele gemeente van Israël, terwijl de gehele gemeente van Israël stond.
15 En hij zeide: Geprezen zij de Here, de God van Israël, die met zijn hand volbracht heeft, hetgeen Hij met zijn mond aldus tot mijn vader David gesproken had:
16 van de dag af, dat Ik mijn volk Israël uit Egypte leidde, heb Ik geen stad uit alle stammen van Israël verkoren om er een huis te bouwen, opdat mijn naam daar zijn zou, maar Ik heb David verkoren om over mijn volk Israël te heersen.