48 wanneer zij zich dan tot U bekeren met hun gehele hart en hun gehele ziel in het land hunner vijanden die hen weggevoerd hebben, en wanneer zij tot U bidden in de richting van het land dat Gij hun vaderen gegeven hebt, van de stad die Gij verkoren hebt, en van dit huis dat ik voor uw naam gebouwd heb –
49 hoor dan in de hemel, de vaste plaats uwer woning, naar hun gebed en smeking en verschaf hun recht.
50 Vergeef uw volk hetgeen waarin zij tegen U gezondigd hebben, en al hun overtredingen die zij tegen U begaan hebben, en geef hun barmhartigheid bij degenen die hen weggevoerd hebben, zodat zij zich over hen erbarmen,
51 want zij zijn uw volk en uw erfdeel dat Gij uit Egypte hebt geleid, midden uit de ijzeroven.
52 Laten dan uw ogen geopend zijn voor de smeking van uw knecht en voor de smeking van uw volk Israël, en hoor naar hen, zo dikwijls zij tot U roepen,
53 want Gij hebt hen U ten erfdeel afgezonderd uit alle volken der aarde, zoals Gij gesproken hebt door de dienst van uw knecht Mozes, toen Gij onze vaderen uit Egypte hebt geleid, Here Here.
54 Toen Salomo dit gehele gebed en deze smeking tot de Here beëindigd had, stond hij op van vóór het altaar des Heren uit zijn knielende houding, waarbij zijn handen naar de hemel uitgebreid waren