44 Toen Bela gestorven was, werd koning in zijn plaats Jobab, de zoon van Zerach, uit Bosra.
45 Toen Jobab gestorven was, werd koning in zijn plaats Chusam, uit het land der Temanieten.
46 Toen Chusam gestorven was, werd koning in zijn plaats Hadad, de zoon van Bedad, die Midjan versloeg in het veld van Moab; zijn stad heette Awit.
47 Toen Hadad gestorven was, werd koning in zijn plaats Samla, uit Masreka.
48 Toen Samla gestorven was, werd koning in zijn plaats Saul, uit Rechobot aan de rivier.
49 Toen Saul gestorven was, werd koning in zijn plaats Baäl-Chanan, de zoon van Akbor.
50 Toen Baäl-Chanan gestorven was, werd koning in zijn plaats Hadad; en zijn stad heette Pai. Zijn vrouw heette Mehetabel; zij was de dochter van Matred, de dochter van Me-Zahab.