22 Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een krijgsman, groot van daden, uit Kabseël, versloeg de twee grote helden van Moab. Ook liet hij zich eens, op een dag dat er sneeuw lag, in een kuil zakken en doodde daarin een leeuw.
23 Hij versloeg ook een Egyptenaar, een man van vijf el lengte; in de hand van de Egyptenaar was een speer als een weversboom; maar hij ging met een stok op hem toe, rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar en doodde hem met zijn eigen speer.
24 Dit heeft Benaja, de zoon van Jojada, gedaan; hij had groot aanzien onder de drie helden.
25 Maar zie, al was hij onder de dertig geëerd – tot de (eerste) drie reikte hij niet. En David gaf hem het bevel over zijn lijfwacht.
26 Voorts de dappere krijgshelden: Asaël, de broeder van Joab; Elchanan, de zoon van Dodo, uit Betlehem;
27 de Haroriet Sammot; de Peloniet Cheles;
28 Ira, de zoon van de Tekoïet Ikkes; de Antotiet Abiëzer;