1 Chiram, de koning van Tyrus, zond gezanten naar David met cederhout, metselaars en timmerlieden, om een paleis voor hem te bouwen.
2 Toen bemerkte David, dat de Here hem bevestigd had als koning over Israël, want zijn koningschap werd hoog verheven, ter wille van zijn volk Israël.
3 Ook nam David in Jeruzalem nog meer vrouwen, en verwekte nog meer zonen en dochters.
4 Dit zijn de namen van de kinderen, die hij te Jeruzalem kreeg: Sammua, Sobab, Natan, Salomo,
5 Jibchar, Elisua, Elpelet,
6 Noga, Nefeg, Jafia,
7 Elisama, Beëljada en Elifelet.