2 Toen bemerkte David, dat de Here hem bevestigd had als koning over Israël, want zijn koningschap werd hoog verheven, ter wille van zijn volk Israël.
3 Ook nam David in Jeruzalem nog meer vrouwen, en verwekte nog meer zonen en dochters.
4 Dit zijn de namen van de kinderen, die hij te Jeruzalem kreeg: Sammua, Sobab, Natan, Salomo,
5 Jibchar, Elisua, Elpelet,
6 Noga, Nefeg, Jafia,
7 Elisama, Beëljada en Elifelet.
8 Toen de Filistijnen hoorden, dat David tot koning over geheel Israël gezalfd was, trokken alle Filistijnen op om zich van David meester te maken. David hoorde het en trok uit hun tegemoet.