4 Dit zijn de namen van de kinderen, die hij te Jeruzalem kreeg: Sammua, Sobab, Natan, Salomo,
5 Jibchar, Elisua, Elpelet,
6 Noga, Nefeg, Jafia,
7 Elisama, Beëljada en Elifelet.
8 Toen de Filistijnen hoorden, dat David tot koning over geheel Israël gezalfd was, trokken alle Filistijnen op om zich van David meester te maken. David hoorde het en trok uit hun tegemoet.
9 Toen de Filistijnen gekomen waren en zich verspreid hadden in de vlakte Refaïm,
10 vroeg David God: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen, en zult Gij hen in mijn macht geven? En de Here antwoordde hem: Trek op, Ik geef hen in uw macht.