14 Daarom heiligden zich de priesters en de Levieten om de ark van de Here, de God van Israël, over te brengen.
15 De Levieten nu droegen de ark Gods, met draagbomen op hun schouders, gelijk Mozes naar het woord des Heren geboden had.
16 Ook beval David aan de oversten der Levieten hun broeders, de zangers, op te stellen met muziekinstrumenten, harpen, citers en cimbalen, om luide vreugdeklanken te laten horen.
17 De Levieten stelden op: Heman, de zoon van Joël; en van zijn broeders: Asaf, de zoon van Berekja; en van de zonen van Merari, hun broeders: Etan, de zoon van Kusajahu;
18 en met hen hun broeders van de tweede orde: Zekarja, Ben, Jaäziël, Semiramot, Jechiël, Unni, Eliab, Benaja, Maäseja, Mattitja, Elifelehu, Miknejahu, Obed-Edom en Jeïel, de poortwachters.
19 De zangers Heman, Asaf en Etan met koperen cimbalen om muziek te maken;
20 Zekarja, Aziël, Semiramot, Jechiël, Unni, Eliab, Maäseja en Benaja met harpen, hoog afgestemd;