23 Berekja en Elkana waren poortwachters bij de ark;
24 de priesters Sebanja, Josafat, Netanel, Amasai, Zekarja, Benaja en Eliëzer bliezen op de trompetten voor de ark Gods; en Obed-Edom en Jechia waren poortwachters bij de ark.
25 Toen gingen David, de oudsten van Israël en de oversten over duizend heen om met vreugdebetoon de ark van het verbond des Heren over te brengen uit het huis van Obed-Edom.
26 En nu God de Levieten hielp, die de ark van het verbond des Heren droegen, offerden zij zeven stieren en zeven rammen.
27 David was gekleed in een mantel van fijn linnen, evenals al de Levieten die de ark droegen, de zangers, en Kenanja, die over het vervoer en de zangers de leiding had; en David droeg een linnen lijfrok.
28 Geheel Israël haalde de ark van het verbond des Heren onder gejubel en hoorngeschal, met trompetten en cimbalen, spelend op harpen en citers.
29 Toen de ark van het verbond des Heren bij de stad Davids kwam, keek Mikal, de dochter van Saul, uit het venster en zag koning David huppelen en dansen, en zij verachtte hem in haar hart.